8. Il Vichingo
Meditatie uitzicht
In de lente van 2016 werkte ik in full-time Biercafé Gollem in de Pijp in Amsterdam waar dezelfde twee Italianen bíjna dagelijks Gollem’s Precious IPA kwam drinken. Ze bleken koks te zijn die 100 meter verder in dezelfde straat woonde. Samen met collega Andrea woonde Angelo Massardi op 20 m2 in een pand aan het eind van de Daniël Stalpertstraat. Het gebouw grenst aan een plein waar verwende jongeren witte wijn drinken en elkaar daarna meenemen naar het appartement van papa en mama. Of, ze hadden niemand kunnen vinden om mee naar huis te nemen. In dit geval was werd het een dronken wandeling richting nachtcafé De Mazzeltof waarbij ze soms bij ons een tussenstop maakte en ik ze vervolgens vakkundig wegjoeg met elektrisch gitaar geweld. In mijn bescheiden optiek was het logisch dat Angelo en Andrea zich aan het andere einde van de straat meer thuis voelde. Bij de zoveelste bestelling raakte ik met Angelo aan de praat over de jongeren avonden bij meditatie centrum Shambhala. Ik kwam er al jaren zo nu en dan op de woensdag avond. Hij had er wel oren naar, maar het lot had andere plannen voor ons. Andrea, met volle baard een kop kleiner dan Angelo, was een vrouw aan het versieren op ons mini terras. Angelo en ik bespraken na een aantal rondjes de plannen voor de rest van de avond. Ik nodigde ze uit voor de na-zit waar vriendschap werd geboren. Het werd een Sex, Drugs and Rock & Roll periode van zo’n 10 weken die ik nooit zal vergeten. De Rock en roll draaide ik zelf, elke vrijdag en zaterdagavond. De rest kwam aanwaaien. Niels Harder kreeg steeds meer vorm. Vaste gasten tipte me muziek en het algoritme van Spotify deed steeds beter zijn werk vanwege de vele uren die er waren te analyseren. Wel moest ik noodgedwongen een Niels Harder ‘Kroeg’ lijst beginnen om Angelo en het overige Amsterdamse en internationale publiek te behoeden voor Wa’n Lekker Ding Bende Gij en Cotton Eye Joe. Toen mijn Italiaanse relatie uitging heb ik nog 2 nachten in dezelfde 20 m2 geslapen. Hoe kan het toch zijn dat zelfs de pasta van een stomdronken Italiaan zo achterlijk lekker is?
Tijd om het verdriet te verwerken nam ik niet. Dat zou er tijdens de eerste dagen van mijn aanstaande fiets reis trip door Italië uitkomen. Omdat ik het niet pertinent koud had was mijn bijnaam Il Vichingo, de viking. En omdat mijn Brabantse vrienden tijdens carnaval Angelo en Andrea maar ingewikkeld vonden, werd dat al snel Mario & Luigi.
Mario en Luigi zaten, zich onbewust van hun toekomstige bijnamen, in de trein van Amsterdam naar Breda. Ik heb een poging gedaan uit te leggen wat ze mee gingen maken. Het was niet gelukt. Ze arriveren in mijn ouderlijk huis waar ik rond 14:00 uur aan het bekomen ben van de vrijdagavond. Het zijn boefjes, maar familieleden van vrienden ontmoeten nemen ze serieus. Ze hebben kaas en wijn bij voor mijn ouders, inclusief mogelijke gebruikersmogelijkheden. Het komt oneindig schattig op me over. Mijn vader neemt de cadeau’s aan in zijn Rood-Blauwe dweilorkest tenue. Dweilorkest HOEZO? Staat voor: Het Oosterhouts Eerste Zotte Orkestje maar ik besluit deze informatie niet te delen. Vaders heeft de Vrijdagavond duidelijk beter verteerd dan ik, en staat alweer op het punt om ergens in de stad ‘Niemand laat zijn eigen kind alleen’ te spelen op zijn altsax. Mario en Luigi hadden dronken giraffen en indiaantjes gezien op Breda-Centraal, ze hadden er dorst van gekregen.
Het werd een avond die nog vaak ik herinnering zou worden geroepen. We liepen van kroeg naar kroeg, van bier naar vrouw, van vrouw naar bier. Rond 18 uur neem ik ze mee naar de lokaal beroemde broodjeszaak Delicious om de honger te stillen. Ik neem een broodje Smos (zonder ham, met ananas) en raad Angelo brood met saté aan. Een tragische misser. Lachend legt hij de plaatselijke delicatesse die maar liefst 3 stapbonnen kost na 2 happen weg. ‘This ‘shit sandwich’ might be te worst thing I ever tasted’. Ik lal nog iets over Indonesische invloeden in de Nederlandse keuken, maar het mag niet baten.
Om 2 uur s’nachts neem ik beide heren, die zich verkleed als cupido en konijn bewonderenswaardig snel aanpasten een de lokale folklore, met de taxi mee terug naar huis. Hoe dat precies ging weet niemand meer. Het volgende wat ik me herinner is mijn moeder die om 13:00 uur roept dat ik wakker moet worden. ‘Er zit al een uur een italiaan op de bank te wachten op je’. 1tje maar? Ik zie dat het zolder bed van mijn jongste zusje waar ik de dronken loodgieters in heb gelegd, leeg is. Beneden zit Andrea over zijn baard te wrijven met katerige ogen. Hij zit keurig recht met mijn moeder aan de thee, zo brak als rivierwater dat uitmond in de zee. Waar is Angelo? Niemand die het weet. Ik hoorde wel een hoop kabaal vannacht, zegt mijn moeder.
Angelo moest dus plassen. Ik doorzoek het huis en vind in zijn cupido kostuum in het bed van mijn oudste zusje, die godzijdank niet thuis is. Angelo ontwaakt en kijkt verbaasd om zich heen als ik hem vraag wat hij hier doet. Geen idee, zegt hij. Zijn arm is blauw en zijn pols is geschaafd. Hij is gaan pissen, van de trap gelazerd, en in het eerste de beste bed gaan liggen die hij tegenkwam. Het ongemak van tussen mijn ouders inkruipen is hem bespaard gebleven.
De periode eindigde met mijn plan om door Italië te gaan fietsen en hun plan om weer terug te gaan naar hun geboorteplaats, Brescia. Samen vliegen we van Amsterdam naar Milaan waar we worden opgehaald door Catharina, de appetijtelijke zus van Angelo. Vier jaar later ben ik alweer voor de 4de keer in Brescia. De familie van Angelo heten de Massardi’s en zijn niet altijd aardig tegen elkaar, maar wel tegen mij en de rest van de wereld. Ze hebben een zomerhuis in de heuvels, 10 kilometer van Brescia. ‘Domaro’ heet het huis met zijn dikke betonnen muren waar muurhagedissen weg ritselen in diepe vensterbanken. Het uitzicht is schilderachtig en de locatie perfect om tot rust te komen, te schrijven, mediteren & sporten terwijl Angelo in de stad zijn lasagne toko runt. Je zou er met een gezin van 5 kinderen kunnen verblijven, wat vroeger dan ook gebeurde. Ik houd op bewolkte dagen de 4 open haarden gaande terwijl ik probeer de dranken kast niet te veel te plunderen.
Na 4 dagen alleen op de berg word ik wakker, zet koffie, krab eens aan mijn kont en ga weer terug naar bed. Rond 11:00 uur wordt ik weer wakker. Nielson!? Hoor ik. Si! Roep ik en loop half naakt naar buiten. Het is Michele, de oudere broer van Angelo. Hij komt wat dingen opmeten voor een kleine verbouwing aan het huis. Ik loop de keuken in om de afwas te doen alsof ik dat net van plan was.
Ik ben fit. Fitter dan ik jaren ben geweest. De eerste 2000 kilometer inclusief Zwitserse bergen zitten erop. In de buurt van Domaro ligt een klein restaurantje genaamd Santa Maria, bovenop de berg. Het zal vooral omhoog gaan op de heen weg, maar ik ben er klaar voor. Ik eet snel nog wat olijfbrood met jam en mijn trouwe reiskompaan Philadelphia Original. Michele verteld me over een andere route die erg mooi schijnt te zijn. Over de bergtoppen loopt een wandelpad helemaal van Domaro naar Santa Maria. Ik besluit de bekende route heen te gaan en de bergtoppen te bewaren voor de terugreis.
Lijsterkooi xl
Het gaat heerlijk. De steile stukken loop ik, de vlakkere gaan in draf. Voldaan kom ik aan bij het restaurantje Santa Maria waar ik met mijn neus in een achterlijk mooi uitzicht val. Lago Iseo, een kleiner broertje van het Garda en Comomeer, heeft een bewoond eilandje in het midden. Op de achtergrond zijn besneeuwde bergtoppen te zien en door de zonnestralen heen valt het me op hoe snel een groep sijsjes van bergflank naar bergflank vliegt. “Masker aub”. Klinkt een stem. Ik kijk om en zie de eigenaar van rond de 60 naar me kijken van een afstandje. Drie wielrenners van dezelfde leeftijd kijken mee. ‘Heb ik niet bij me, ben aan het rennen’. “Dan moet je gaan”. ‘Va bene’, zeg ik. Hondekop, denk ik. Een eindje verderop loop ik nog wat uit te hijgen. Weer die stem. “Masker aub”. ‘Madonna’ zeg ik. ‘Ik sta op 10 meter en we zijn buiten’. Hij begint een verhaal waaruit ik obligatore op maak: ‘verplicht’. Ik onderbreek zijn gezever met ‘eh, si ciao’ en loop bij de toko weg. Dan maar geen hapje en drankje.
Het pad voor de terugweg is snel gevonden. De moraal is hoog, de benen voelen sterk. Stijl omhoog kom ik na 20 minuten aan bij een prachtig uitzicht waar ik deze keer wel van kan genieten. Niemand te bekennen. Ik besluit te mediteren wat een combinatie van mediteren en om me heen kijken wordt. Ik loop door, nog verder omhoog en ontdek een vreemd schouwspel. Opgehangen vogelkooien in open stukken land omgeven door houten raamwerken. Dat moet nader geïnspecteerd worden… Tot mijn verbazing blijken er zanglijsters in te zitten. Ze vangen lijsters en houden deze in donkere ruimtes binnenhuis. Tijdens de vogeltrek worden ze de bergtoppen ingebracht en zoals ze gebekt zijn gaan ze zingen. Dit trekt weer overtrekkende vogels aan die landen op de raamwerken, die vervolgens kunnen worden afgeknald vanuit kleine schiet tentjes. Als ik te dichtbij kom vliegen de vogels wild tegen het gaas aan. ‘Sorry Lan’, zeg ik hardop. Mijn mening ten opzichte van de jacht is door mijn boswachter ervaring veranderd. Nederlandse bossen hebben, zonder serieuze predatie op de lange termijn geen kans bij een te hoge wildstand. Niks komt meer van de grond. Maar zanglijsters? Die doen toch echt heel weinig kwaad, misschien soms een vlieg maar daar houdt het dan ook bij op. Het schijnt hier een oude traditie te zijn. Een plaatselijk gerecht waarbij de vogeltjes 6 uur in de fik gaan, om ze vervolgens op de snavel na in zijn geheel op te eten. Iets wat nu cultuur is, was vroeger waarschijnlijk bittere noodzaak. Ik las een jaar geleden in het Biesbosch museum dat daar vroeger ook spreeuwen werden gevangen en opgegeten in de tijden van biezen oogst. Maar om dan maar door te gaan onder het mom van cultuur? Wanneer zou het dierenleed het winnen van de cultuur fanaten? Met de volgende generatie hoop ik dan maar. Italië staat nog op nummer 2 van landen waar de meeste vogels worden gevangen, Griekenland staat op 1. Het jachthokje is zo groot als een zwembad verkleedhokje, met een horizontale opening om door te schieten. Ik kijk in een erin: een playboy en een fles whisky. Wordt er tenminste ergens nog gefeest.
Ik loop door en bedenk me wat een prachtige omstandigheden het zijn. Volop zon, 15 graden, geen wind. Ik bekijk de bergkam en bepaal waar ik ongeveer moet uitkomen. Die kant op, kan niet missen. Ik volg het blauw-witte spoor wat op strategische stenen is gekalkt. Een afdaling. De regen van 2 dagen geleden is hier nog niet opgedroogd. Ik schuifel onder een dicht bladerdak door de modder. Met mijn sportschoenen zoek ik de stenen om niet weg te glijden. Waar het kan houd ik me vast aan boomstammen. Ik ben blij dat niemand me ziet stuntelen op dit ongeschikte schoeisel.
Boven me schieten de vinken weg. De bosbewoners vliegen precies zo dat ik ze steeds nét niet kan zien zitten. Uitleggen dat ik geen sperwer ben is nutteloos.
Een kruising dient zich aan. Handgeschilderde bordjes wijzen alle kanten op met namen van bergtoppen en de geschatte loopafstand er naar toen. ‘Rodondolo’ moet ik volgen en ik ga weer klimmen. Twijfel dringt zicht op. Het pad word smaller, de mogelijke val langer. Ik kijk op mijn telefoon waar zowaar een 3g symbooltje verbinding belooft. Even kijken waar ik precies ben en of er nog wat is binnen gekomen. Op Whatsapp wederom hetzelfde stel enorme blote borsten in een belachelijk sexy pakje wat niet veel meer omhanden heeft dan wat linten hier en daar. Als ik terug in Nederland ben doe ik Viagra in mijn Cruesli en vraag ik een uitkering aan. Ik druk mijn telefoon en geilheid weg en vervolg mijn gekozen pad. De moraal gemiddeld hoog doemt er een bergtop op. Ik moet eroverheen. Geen probleem. Daarna alleen maar dalen naar huis. O nee, ik zie Domaro daar liggen! Ik ben er bijna. Er loopt een redelijk vlak pad naartoe. Beetje muziek erbij zou zelfs wel kunnen. ‘In your atmosphere' van John Mayer staat op ik en ga weer in looppas. Vier minuten later een hek: een serieus verboden toegang bord met een ongezellige hondenkoppen erop. Hmm. Ik kijk nog eens goed het dal in en mis toch een huisje hier en daar.. Toch geen Domaro besluit ik. In plaats van verstandig terug te lopen en het pad naar boven te volgen besluit ik de berg flank steil te beklimmen en het pad bovenop weer te vinden. Als snel moet ik me vast houden aan het lange gras en heb ik spijt van mijn besluit. Ik begin mijn benen te voelen en glijd hier en daar weg. Met hoge hartslag vind ik het pad terug en kijk naar de volgende bergtop. Fucking hell wat ver nog. De bomen en het gras zijn weg, alleen rotsen nog hier. Nog een stuk klimmen en dán alleen nog maar dalen, praat ik mezelf moed in. We zijn inmiddels 2 uur verder en ik krijg honger en dorst. Gelukkig is het nog lang niet donker, dat zou stressvol zijn. Ik kruis 2 duidelijk beter voorbereide vrouwen, maar ik durf geen water te vragen. Als ik contact kan vermijden zal ik het nooit laten en corona zal de kans dat ze me onbezorgd aan een fles laten lurken niet vergroten. Een ander klein pad dient zicht aan. Het lijkt over de bergflank te lopen richting een soort kapel. Hallelujah. Ik volg het pad, wat een geitenpaadje blijkt te zijn. Ik vraag me af of alleen herten hierlangs lopen op zoek naar vergeving. Ik vervloek mijn schoenen als ik langs steile afgronden loop. Dan gebeurd het. Op de weg voor me, poserend op een steen zit ze… een Bidsprinkhaan! Ik kan het bijna niet geloven. Een vrouwtje van zo’n 7 cm. Ik ken ze alleen van documentaires waar ze de meest bizarre vormen laten zien. Dit is de Europese Bidsprinkhaan, Mantis religiosa. Ze blijft zitten voor wat mooie plaatjes en loopt daarna verder naar god weet waar, net als ik.
Inderdaad, een grot kapelletje verschijnt als ik een bocht ombuig. Een lelijk mariabeeldje in de hoek, een tafel met wat stoelen en belangrijke nog, water druipt van de stenen. Ik drink er wat van. Het smaakt naar steen. Gelukkig loopt het pad ook verder en hoef ik niet terug. Twintig minuten later kom ik het oorspronkelijk wandelpad tegen en wordt ik ingehaald door twee mannen van rond 50 met meer uitrusting dan haar. Ik zie ze afslaan en steil naar beneden gaan, wild prikkend met Nordic Walking stokken die hier wél van pas komen. Geen verbinding, waar de hell moet ik heen. Ik krijg een ingeving. Deze tocht begon oorspronkelijk als hardloop stukje dus mijn Strava App staat nog aan. Op een wit vlak ben ik het blauwe lijntje, welke toch echt weer terug zal moeten komen bij het beginpunt. Hmmm denk ik. Het lijntje buigt langzaam de goede kant maar het lijkt nog ver. Zal wel iets met de hoogte te maken hebben. Als ik ga dalen gaat het vast sneller. Ik loop nog zo’n 3 kwartier over een bergkam en kom weer in de bossen. Google maps werkt weer even en ik probeer ergens domaro te vinden. Ja, het moet wel dat stukje weggekapt bos zijn… Ik begin me steeds meer zorgen te maken. Vooral het gebrek aan eten lijkt me te op te breken. Het maakt niet alleen mijn lichaam, maar ook mijn gedachten minder weerbaar. Ik besluit een steil pad naar beneden te volgen, want dalen moet ik hoe dan ook nog een stuk. De spieren rond mijn knieën en mijn lage rugspieren beginnen voorzichtig hun aanwezigheid kenbaar te maken. Wat een teringzooi. Ik vervloek Michele en vooral mezelf. Als ik door mijn enkel ga of iets dergelijks, lig ik hier morgen nog. Op een afvlakkend smal bospad steken de tamme kastanje omhulsels door mijn schoenen en niet veel later zoek ik houvast aan een sleedoorn. Wat zal ik straks heelijk eten en douchen houd ik mezelf voor, om de moraal niet helemaal te verliezen. Op het pad zie ik sporen van een motorcrosser en niet veel later verschijnt een huis. ‘Che Cazzo’ zegt een man geschrokken als hij me ziet verschijnen. Ik leg uit dat ik naar Domaro moet. Domaro? Dat is een andere valei, die hier tegenover! en hij wijst eerst naar beneden voorbij het stadje beneden en dan weer naar boven. Het nieuws kan nog niet helemaal landen zolang ik me sociaal moet verhouden tot deze man en zijn vriend. Aardig proberen ze me uit te leggen dat ik helemaal naar beneden moet en daarna weer omhoog. Ik hoor namen van pleinen die ik beneden moet zoeken. Ik hoor dat het nog wel even zal duren. Het enige wat ik opsla is; eerst helemaal naar beneden. Als ik verder loop begin ik te lachen. Wat een idioot. Wat een typische domme verdwaalde kuttoerist. Naar beneden lopen alle paden en een uur later kom ik aan in Val del Gardone. Een dorp wat volledig mee draait en groeit met wapenproducent Baretta. Alles doet pijn. Ik wil niet meer maar moet nog een teringeind naar boven. Ik besluit een hulplijn in te zetten. Angelo neemt niet op en ik spreek een bericht in. Iets met keihard verdwaald en of hij op Google Maps Domaro en het beginpunt van de klim kan aanwijzen. Ik loop langs de eerste huizen op weg naar een supermarkt. Ik bedenkt me dat ik geen masker bij me heb. Ik ben zo moe dat ik kijk of er nergens een op de grond ligt. De nood is aan de man en smerig zijn is nu eenmaal een van mijn superpowers, net als snel tevreden zijn en zelfredzaamheid. Ik kijk zelfs in een prullenbak, zie mezelf van boven en besluit dat dit zelfs mij te ver gaat. Bij een Chinese rommel winkel knoop ik als een berber mijn fel oranje ondershirt over mijn hoofd, loop naar de kassa en leg een pak maskers op de toonbank. Voor je kinderen? Vraagt de dame. Het komt allemaal niet meer binnen. Een tweede vrouw die achter me is komen staan zegt: ‘Is for kids’. Een goede grap in het Italiaans over hoe blij ik ben dat ik geen kinderen heb schiet me even niet te binnen. Met een volwassen pakje maskers loop ik door naar de plaatselijke discount. Ik koop een Kaki, 2 appelflappen, een muffin, een koude pizza Margarita en een anderhalve literpak multisap. De kassa lijkt eeuwig te duren wat me nog verleid tot het kopen van een pakje zure snoepjes. Fiz Friz heten ze. Het blijkt alles bij elkaar minder duur te zijn dan de maskers.
Weer buiten gekomen belt Angelo met iets wat door zou kunnen gaan voor goed nieuws. Er loopt een pad vanaf dit dorp rechtstreeks naar Domaro. ‘Dan is het nog maar een uurtje’ verteld hij opgewekt. Enige probleem is dat hij niet meer weet waar het pad precies begint, dus hij gaat zijn broer en oom even bellen. Ga maar koffie drinken in de tussentijd zegt hij; de Italiaanse oplossing voor alles. Met mijn felle hardloopkleding en dode ogen val ik uit de toon. Ik zit op de stoep te eten en krijg het koud. Mensen kijken me angstvallig aan en lopen met een bochtje om me heen. Als alles op is (op de Fiz Friz na) loop ik een bar binnen. Sjieke boel. Ik bestel een koffie en vraag aan de enige gast of hij misschien weet waar ik naartoe moet. Jazeker wel, zegt hij lurkend aan zijn aperitief alsof het leven een feest is: ’Daar en dan daar en dan 3 keer draaien en daar dan links en daar is het dan’. Wel een steil pad hoor! Oke zeg ik, sla mijn koffie achterover, geef de barvrouw een euro en ga op pad. Ik wil hier klaar mee zijn. Wonderbaarlijk genoeg loop ik meteen goed en begin de laatste klim van de dag. De stenen liggen schots en scheef, het begint te schemeren. Ik urineer fluoriserend oranje wat goed match bij mijn ondershirt wat inmiddels mijn bovenste laag is geworden en bedenk dat ik geen puf meer heb om stenen naar wilde zwijnen te gooien, dus beter blijven die weg. Het is pas half 6 en zo goed als donker. De witte stenen en de maan helpen me op het pad te bijven. Ik moet poepen en gebruik 5 maskers als wc papier: mijn persoonlijke schijt aan corona feestje. Veertig minuten en een halve marathon later ben ik terug waar ik begon. De spierpijn zou 4 dagen duren.